ٱلشَّمْسُ وَٱلْقَمَرُ بِحُسْبَانٍۢ ﴿٥﴾
De zon en de maan leggen haren loop af, overeenkomstig eene zekere wet.
وَٱلنَّجْمُ وَٱلشَّجَرُ يَسْجُدَانِ ﴿٦﴾
En de planten, die over den grond kruipen, en de boomen zijn aan zijne beschikking onderworpen.
وَٱلسَّمَآءَ رَفَعَهَا وَوَضَعَ ٱلْمِيزَانَ ﴿٧﴾
Hij verhief den hemel, en stelde de weegschaal vast.
وَأَقِيمُواْ ٱلْوَزْنَ بِٱلْقِسْطِ وَلَا تُخْسِرُواْ ٱلْمِيزَانَ ﴿٩﴾
Weeg dus juist, en verminder het gewicht niet.
فِيهَا فَٰكِهَةٌۭ وَٱلنَّخْلُ ذَاتُ ٱلْأَكْمَامِ ﴿١١﴾
Daarop zijn verschillende vruchten en palmboomen, die bloemtrossen dragen.
فَبِأَىِّ ءَالَآءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ ﴿١٣﴾
Welke der voordeelen van uwen Heer zult gij dus ondankbaar loochenen?
خَلَقَ ٱلْإِنسَٰنَ مِن صَلْصَٰلٍۢ كَٱلْفَخَّارِ ﴿١٤﴾
Hij schiep den mensch van gedroogde klei, als een aarden vaatwerk.
وَخَلَقَ ٱلْجَآنَّ مِن مَّارِجٍۢ مِّن نَّارٍۢ ﴿١٥﴾
Maar hij schiep de geniussen van vuur, dat rein van rook was.
فَبِأَىِّ ءَالَآءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ ﴿١٦﴾
Welke der voordeelen van uwen Heer zult gij dus ondankbaar loochenen?
رَبُّ ٱلْمَشْرِقَيْنِ وَرَبُّ ٱلْمَغْرِبَيْنِ ﴿١٧﴾
Hij is de Heer van het Oosten; En de Heer van het Westen.
فَبِأَىِّ ءَالَآءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ ﴿١٨﴾
Welke der voordeelen van uwen Heer zult gij dus ondankbaar loochenen?
بَيْنَهُمَا بَرْزَخٌۭ لَّا يَبْغِيَانِ ﴿٢٠﴾
Opdat zij elkander zouden ontmoeten; tusschen haar is eene afscheiding geplaatst, welke zij niet kunnen overschrijden.
فَبِأَىِّ ءَالَآءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ ﴿٢١﴾
Welke der voordeelen van uwen Heer zult gij dus ondankbaar loochenen?
فَبِأَىِّ ءَالَآءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ ﴿٢٣﴾
Welke der voordeelen van uwen Heer zult gij dus ondankbaar loochenen?
وَلَهُ ٱلْجَوَارِ ٱلْمُنشَـَٔاتُ فِى ٱلْبَحْرِ كَٱلْأَعْلَٰمِ ﴿٢٤﴾
Hem behooren ook de schepen, die, als bergen, de zee doorklieven.
فَبِأَىِّ ءَالَآءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ ﴿٢٥﴾
Welke der voordeelen van uwen Heer zult gij dus ondankbaar loochenen?
كُلُّ مَنْ عَلَيْهَا فَانٍۢ ﴿٢٦﴾
Ieder schepsel dat op de aarde leeft, is aan de vergankelijkheid onderworpen.
وَيَبْقَىٰ وَجْهُ رَبِّكَ ذُو ٱلْجَلَٰلِ وَٱلْإِكْرَامِ ﴿٢٧﴾
Maar het glorierijke en heerlijke aangezicht van uwen Heer zal eeuwig blijven.
فَبِأَىِّ ءَالَآءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ ﴿٢٨﴾
Welke der voordeelen van uwen Heer zult gij dus ondankbaar loochenen?
يَسْـَٔلُهُۥ مَن فِى ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ ۚ كُلَّ يَوْمٍ هُوَ فِى شَأْنٍۢ ﴿٢٩﴾
Aan hem richten alle schepselen, die in den hemel en op aarde zijn, verzoeken; iederen dag is hij met een nieuw werk bezig.
فَبِأَىِّ ءَالَآءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ ﴿٣٠﴾
Welke der voordeelen van uwen Heer zult gij dus ondankbaar loochenen?
سَنَفْرُغُ لَكُمْ أَيُّهَ ٱلثَّقَلَانِ ﴿٣١﴾
Wij zullen u zekerlijk op den jongsten dag wachten, om u te richten, o geniussen en menschen!
فَبِأَىِّ ءَالَآءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ ﴿٣٢﴾
Welke der voordeelen van uwen Heer zult gij dus ondankbaar loochenen?
يَٰمَعْشَرَ ٱلْجِنِّ وَٱلْإِنسِ إِنِ ٱسْتَطَعْتُمْ أَن تَنفُذُواْ مِنْ أَقْطَارِ ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ فَٱنفُذُواْ ۚ لَا تَنفُذُونَ إِلَّا بِسُلْطَٰنٍۢ ﴿٣٣﴾
O gij, vereeniging van geniussen en menschen! indien gij in staat zijt, de grenzen van den hemel en de aarde te overschrijden, doe het; maar gij zult het niet, dan door eene volstrekte macht doen.
فَبِأَىِّ ءَالَآءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ ﴿٣٤﴾
Welke der voordeelen van uwen Heer zult gij dus ondankbaar loochenen?
يُرْسَلُ عَلَيْكُمَا شُوَاظٌۭ مِّن نَّارٍۢ وَنُحَاسٌۭ فَلَا تَنتَصِرَانِ ﴿٣٥﴾
Een vuurvlam zonder rook, en een rook zonder vlam zullen op u worden nedergezonden, en gij zult niet in staat zijn, u daartegen te beschutten.
فَبِأَىِّ ءَالَآءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ ﴿٣٦﴾
Welke der voordeelen van uwen Heer zult gij dus ondankbaar loochenen?
فَإِذَا ٱنشَقَّتِ ٱلسَّمَآءُ فَكَانَتْ وَرْدَةًۭ كَٱلدِّهَانِ ﴿٣٧﴾
En als de hemel gespleten wordt, en zich rood als eene roos of als eene roodgeverfde huid zal vertoonen.
فَبِأَىِّ ءَالَآءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ ﴿٣٨﴾
Welke der voordeelen van uwen Heer zult gij dus ondankbaar loochenen?
فَيَوْمَئِذٍۢ لَّا يُسْـَٔلُ عَن ذَنۢبِهِۦٓ إِنسٌۭ وَلَا جَآنٌّۭ ﴿٣٩﴾
Op dien dag zal mensch noch genius nopens zijne zonde worden ondervraagd.
فَبِأَىِّ ءَالَآءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ ﴿٤٠﴾
Welke der voordeelen van uwen Heer zult gij dus ondankbaar loochenen?
يُعْرَفُ ٱلْمُجْرِمُونَ بِسِيمَٰهُمْ فَيُؤْخَذُ بِٱلنَّوَٰصِى وَٱلْأَقْدَامِ ﴿٤١﴾
De zondaren zullen door hunne werken worden herkend, en zij zullen van voren bij hunne lokken en bij hunne voeten gegrepen, en in de hel geworpen worden.
فَبِأَىِّ ءَالَآءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ ﴿٤٢﴾
Welke der voordeelen van uwen Heer zult gij dus ondankbaar loochenen?
هَٰذِهِۦ جَهَنَّمُ ٱلَّتِى يُكَذِّبُ بِهَا ٱلْمُجْرِمُونَ ﴿٤٣﴾
Dit is de hel, welke de zondaren als eene valschheid loochenen.
يَطُوفُونَ بَيْنَهَا وَبَيْنَ حَمِيمٍ ءَانٍۢ ﴿٤٤﴾
Zij zullen daar, tusschen vlammen en kokend water, op- en nedergaan.
فَبِأَىِّ ءَالَآءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ ﴿٤٥﴾
Welke der voordeelen van uwen Heer zult gij dus ondankbaar loochenen?
وَلِمَنْ خَافَ مَقَامَ رَبِّهِۦ جَنَّتَانِ ﴿٤٦﴾
Maar voor hem, die de rechtbank zijns Heeren vreest, zijn twee tuinen gemaakt.
فَبِأَىِّ ءَالَآءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ ﴿٤٧﴾
Welke der voordeelen van uwen Heer zult gij dus ondankbaar loochenen?
فَبِأَىِّ ءَالَآءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ ﴿٤٩﴾
Welke der voordeelen van uwen Heer zult gij dus ondankbaar loochenen?
فَبِأَىِّ ءَالَآءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ ﴿٥١﴾
Welke der voordeelen van uwen Heer zult gij dus ondankbaar loochenen?
فِيهِمَا مِن كُلِّ فَٰكِهَةٍۢ زَوْجَانِ ﴿٥٢﴾
In elken van hen zullen twee soorten van elke vrucht zijn.
فَبِأَىِّ ءَالَآءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ ﴿٥٣﴾
Welke der voordeelen van uwen Heer zult gij dus ondankbaar loochenen?
مُتَّكِـِٔينَ عَلَىٰ فُرُشٍۭ بَطَآئِنُهَا مِنْ إِسْتَبْرَقٍۢ ۚ وَجَنَى ٱلْجَنَّتَيْنِ دَانٍۢ ﴿٥٤﴾
Zij zullen op zetels rusten, waarvan de leuningen zullen gevormd zijn van zijde met goud doorweven, en de vrucht zal dicht bij de hand zijn, om verzameld te worden.
فَبِأَىِّ ءَالَآءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ ﴿٥٥﴾
Welke der voordeelen van uwen Heer zult gij dus ondankbaar loochenen?
فِيهِنَّ قَٰصِرَٰتُ ٱلطَّرْفِ لَمْ يَطْمِثْهُنَّ إِنسٌۭ قَبْلَهُمْ وَلَا جَآنٌّۭ ﴿٥٦﴾
Daar zullen zij door schoone maagden worden ontvangen, die hare oogen van ieder, behalve van hare echtgenooten, zullen afwenden; die nimmer vóór hen, door een man of een genius zijn aangeraakt.
فَبِأَىِّ ءَالَآءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ ﴿٥٧﴾
Welke der voordeelen van uwen Heer zult gij dus ondankbaar loochenen?
فَبِأَىِّ ءَالَآءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ ﴿٥٩﴾
Welke der voordeelen van uwen Heer zult gij dus ondankbaar loochenen?
هَلْ جَزَآءُ ٱلْإِحْسَٰنِ إِلَّا ٱلْإِحْسَٰنُ ﴿٦٠﴾
Waardoor zou het goede anders dan door het goede beloond worden?
فَبِأَىِّ ءَالَآءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ ﴿٦١﴾
Welke der voordeelen van uwen Heer zult gij dus ondankbaar loochenen?
فَبِأَىِّ ءَالَآءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ ﴿٦٣﴾
Welke der voordeelen van uwen Heer zult gij dus ondankbaar loochenen?
فَبِأَىِّ ءَالَآءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ ﴿٦٥﴾
Welke der voordeelen van uwen Heer zult gij dus ondankbaar loochenen?
فِيهِمَا عَيْنَانِ نَضَّاخَتَانِ ﴿٦٦﴾
In elken daarvan zullen twee fonteinen een overvloed van water doen uitstroomen.
فَبِأَىِّ ءَالَآءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ ﴿٦٧﴾
Welke der voordeelen van uwen Heer zult gij dus ondankbaar loochenen?
فِيهِمَا فَٰكِهَةٌۭ وَنَخْلٌۭ وَرُمَّانٌۭ ﴿٦٨﴾
In elken van dezen zullen vruchten, palmboomen en granaatappelen zijn.
فَبِأَىِّ ءَالَآءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ ﴿٦٩﴾
Welke der voordeelen van uwen Heer zult gij dus ondankbaar loochenen?
فَبِأَىِّ ءَالَآءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ ﴿٧١﴾
Welke der voordeelen van uwen Heer zult gij dus ondankbaar loochenen?
حُورٌۭ مَّقْصُورَٰتٌۭ فِى ٱلْخِيَامِ ﴿٧٢﴾
Hebbende schoone, zwarte oogen, en door pavilloenen voor het oog verborgen.
فَبِأَىِّ ءَالَآءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ ﴿٧٣﴾
Welke der voordeelen van uwen Heer zult gij dus ondankbaar loochenen?
لَمْ يَطْمِثْهُنَّ إِنسٌۭ قَبْلَهُمْ وَلَا جَآنٌّۭ ﴿٧٤﴾
Welke vóór de haar bestemde echtgenooten, door man noch genius, zijn aangeraakt.
فَبِأَىِّ ءَالَآءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ ﴿٧٥﴾
Welke der voordeelen van uwen Heer zult gij dus ondankbaar loochenen?
مُتَّكِـِٔينَ عَلَىٰ رَفْرَفٍ خُضْرٍۢ وَعَبْقَرِىٍّ حِسَانٍۢ ﴿٧٦﴾
Daar zullen zij zich vermaken, liggende op groene kussens en prachtige tapijten.
فَبِأَىِّ ءَالَآءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ ﴿٧٧﴾
Welke der voordeelen van uwen Heer zult gij dus ondankbaar loochenen?